Uit 'De ontdekking van Shetland'

Op de ene droge, maar winderige middag loop ik naar de rotsen van Fitful Head. Het gras is nat en glibberig, de rotsen zijn nat en glibberig. De zee is zo diep beneden mij, en zo woest in de harde storm, dat ik bijna misselijk word als ik er naar kijk. Zelfs de verwaaide vogels lijken nauwelijks controle te hebben over hun koers. De vleugels klappen soms in rare hoeken ten opzichte van hun lichaam en ze waaien alle kanten uit. Als ik na een paar uren bij mijn kampeerplek terugkom, zijn de camper en het lichtgewicht tentje, inclusief de bewoners, verdwenen.

In de open haard in het kleine kamertje brandt een turfvuurtje, als iemand er tenminste af en toe aan denkt de turf aan te vullen. Iedereen op deze eilanden stookt winter en zomer een turfvuurtje. Anders is het ook binnenshuis te koud. Alles in het kleine huisje is of kapot of smerig of totaal versleten. Eigenlijk is het er gewoon een bende. Overal lege chipszakjes, bierflesjes en -blikjes, borden waarvan dagen geleden gegeten is, heel oude kranten en stripboeken. Ik voel me er helemaal thuis.

In het midden is daar de hall, en in de noordwestelijke hoek is een nauwe doorgang naar het verblijf van Laurence Bruce, de laird. Het is de enige toegang tot zijn vertrekken. Daar is ook een kleine privé-wenteltrap naar boven, naar net zo’n kamer. Deze ruimtes waren afgezien van die ene smalle doorgang – voor de veiligheid – geïsoleerd van de rest van het kasteel. Vanuit beide kamers kon de laird in de noordelijke hoektoren komen. Ik ijsbeer een poosje met de handen op de rug door zijn kamer. Ik kijk door de enige raamopening uit over het eiland om te zien waar de vijand blijft en ik roep mijn bevelhebbers bij me om de verdedigingsstrategie te bespreken.

Hij zegt dat hij Tom is en ik zeg dat ik de Jan ben die hem eergisteren gebeld heeft. Dat had hij al gedacht. Hij zegt dat de omstandigheden gunstig zijn om de overtocht te wagen. Op mijn vraag over de terugtocht zegt hij dat de omstandigheden nu niets zeggen over de situatie overmorgen. Dan kan het weer wel eens helemaal omgeslagen zijn, verklaart hij luchtig. ‘En dan kan ik je niet halen. Misschien moet je dan een dag wachten. Of twee dagen’.
Nu weet ik dat ik een risico neem.