Uit: 'NOORS - verhalen van een zonderbare reis'

[fragment]

Niets hiervan mag ik vergeten. Ik concentreer me op mijn zintuigen. Alles wil ik zien, horen, ruiken, voelen. De besneeuwde bergen langs het fjord, het fris ingekleurde Alta in de verte, het koude water aan mijn handen, de nylon lijn tussen mijn vingers, de stervende vis die af en toe zwak met zijn staart tegen de bodem van de boot slaat in een laatste poging het leven te behouden, de vriendschap van de mensen met wie ik nu leef.

[fragment]

De hobbelige grindweg ligt leeg en verlaten voor mij. Ik geef gas. Veel gas. Met veel te hoge snelheid raas ik naar het noorden, weer naar de Noordkaap, naar mijn tent. Vol gas. Stofwolken in mijn achteruitkijkspiegel. Straks wel op tijd remmen, anders rijd ik van Europa af.

[fragment]

Viereneenhalfduizend kilometer gereden om op een eiland met een brug een kudde volgevreten meeuwen te zien rondcirkelen boven een vuile visfabriek.

[fragment]

Mijn schoenen zijn kletsnat, de knieƫn van mijn broek zijn kletsnat; ik sop mismoedig rond de tent om de laatste scheerlijnen vast te pinnen en strak te trekken. Elke voetstap laat een modderige plas water, maat achtenveertig, achter.